vrijdag 30 mei 2014

DE BREILAP VAN OMA LENA 10

Vandaag zal ik maar weer eens trakteren op een aflevering van de breilap.

Hier is een foto van het volgende patroon: alweer een gaatjespatroon.
Zoals gebruikelijk zie je onderaan op de foto het tussenstukje van vier naalden averechte tricotsteek.
Wat mij steeds meer begint op te vallen in die vier tussennaaldjes, is dat de ribbeltjes niet gelijkmatig zijn.
Soms is de afstand tussen twee ribbels heel strak, en elders weer wat groter. Misschien komt dat in je eigen breiwerk ook wel voor als je tricotsteek breit.
De verklaring is, dat de draadspanning bij je averechte steken niet dezelfde is als bij je rechte steken. Dat kan natuurlijk van persoon tot persoon verschillen.
De onderste ribbel is ontstaan doordat er averecht gebreid is in rechte steken.
De tweede ribbel van onderen is ontstaan doordat er recht gebreid is in steken die er recht uitzagen op het moment dat ze gebreid werden (immers, het is een teruggaande naald dus je bent aan de 'verkeerde' kant van het werk aan het breien). Dit tweede ribbeltje heeft een wat grotere afstand tot het eerste ribbeltje, dat komt doordat de steken waarin gebreid is, wat groter zijn, uit een langer stukje draad bestaan.
Ribbeltje drie is weer averecht gebreid, op steken die er averecht uitzagen op het moment dat ze gebreid werden (we zitten weer in een heengaande naald dus kijken naar de  'goede' kant van het werk). Deze ribbel sluit vrij strak aan op de vorige ribbel, de steekjes die in de vorige naald recht gebreid zijn zijn dus aan de kleine kant.
Tenslotte heeft ribbel 4 weer een wat grotere afstand tot ribbel 3; zelfde redenering als voor ribbel 2.
Als Oma Lena averechte steken maakte werden de steken dus kennelijk groter dan wanneer ze rechte steken maakte. Met andere woorden, averecht breide ze losser dan recht. Als je dit eenmaal weet kun je het aan de rechte kant van het tricotwerk ook wel zien. Je ziet om en om een rij kleinere en een rij grotere steken.

Als je in je eigen breiwerk ook dit soort verschillen gaat zien, kun je dus de conclusie trekken dat je draadspanning kennelijk niet hetzelfde is als je recht of averecht breit. Wil je dat je breiwerk er echt regelmatig uit komt te zien, dan is het dus zaak om te ontdekken welke van de twee je iets losser of iets strakker moet gaan doen. Daarvoor kun je de redenering van hierboven wel gebruiken.

Goed, dan nu het gaatjespatroon van deze week. Ik heb het tot nu toe niet kunnen vinden in mijn breiboeken; mij doet het erg aan druppels denken dus daarom noem ik het maar Druppelmotief. Of Eiffeltorentjes, dat vind ik ook wel leuk.

Eerst maar weer de wiskunde.
Elke herhaling is 6 steken breed. 5 x 6 = 30 maar dan krijgen we een gaatje aan de zelfkant en dat willen we niet. Dus doen we 1 herhaling minder. 4 x 6 = 24. Aan weerskanten dus 3 steken over.
Bij het gedeelte met 3 herhalingen wordt het: 3 x 6 = 18, aan weerskanten 6 over.

Dit motief heeft een averechte achtergrond.
Naald 1: 1 kantsteek, 4 st averecht, *omslag, 2 averecht samenbreien, 4 averecht*; herhaal van * tot * nog 3 x; brei daarna nog 1 st averecht.
Naald 2: 1 kantsteek, 5 recht, *1 averecht, 5 recht*; herhaal van * tot * nog 3 x; eindig met 3 st recht.
Naald 3, 4, 5, 6: brei alle steken zoals ze zich voordoen.
Naald 7: 1 kantsteek, 7 averecht, *omslag, 2 averecht samenbreien, 4 averecht*; herhaal van * tot * nog 2 x; brei daarna nog 4 st averecht
Naald 8: kantsteek, 8 recht,  *1 averecht, 5 recht*; herhaal van * tot * nog 2 x; eindig met 3 st recht.
Naald 9, 10, 11 12 en 8: brei alle steken zoals ze zich voordoen.

Herhaal deze 12 naalden nog 1 maal, en brei vervolgens nog eenmaal naald 1 - 6.
Je hebt nu 5 rijen Eiffeltorentjes, en mag weer afsluiten met 4 naalden averechte tricotsteek.

Veel plezier met breien maar weer!


1 opmerking:

  1. Bij latere naspeuringen in mijn stekengidsen heb ik toch een beschrijving van dit motief gevonden, en daar wordt het Torensteek genoemd. Daar houden we het dan voortaan maar op!

    BeantwoordenVerwijderen