zaterdag 26 oktober 2019

Arendal: de halsboord

Aan het eind van onze eerste lesavond wist iedereen hoeveel steken er voor de halsboord moeten worden opgezet. Omdat het hele vest in één stuk wordt gebreid, zijn dat er voor alle maten al over de honderd. Wanneer je tijdens het opzetten regelmatig even wilt tellen hoe ver je al bent, is dat tijdrovend en een foutje is gauw gemaakt.
Ik raad daarom altijd aan om op regelmatige afstanden een steekmarkeerder tussen de steken op je naald te hangen. Bijvoorbeeld elke 20 of 25 steken. Wanneer je eenmaal hebt vastgesteld dat je markeerder op de juiste plaats hangt, hoef je dat stukje de volgende keer niet meer te tellen. Moet je bijvoorbeeld 134 steken opzetten, dan kun je na 20, 40, 60, 80, 100 en 120 steken een steekmarkeerder plaatsen. Je weet dan dat je zes groepjes van 20 moet hebben en daarna nog een groepje van 14. Dat geeft veel meer rust en minder kans op fouten.


Steekmarkeerders zijn er in allerlei vormen. Hier zie je een aantal voorbeelden. Overal te koop, zowel op het web als in stenen wolwinkels en handwerkzaken, op de markt bij de wolkraam, noem maar op.
Het belangrijkste verschil tussen de voorbeelden hiernaast is of je de steekmarkeerder wel of niet kunt open maken. De modelletjes links lijken op een paperclip of een veiligheidsspeld; deze kun je op elk moment tussen de steken je naald plaatsen. Dat kan handig zijn als je je volgende patroonregel met een aantal herhalingen eerst zorgvuldig wilt doorlezen, en intussen vast op de cruciale plekken een waarschuwing wilt plaatsen. Ook een mogelijkheid is om deze steekmarkeerders niet om de naald te hangen
maar om een steek. Omdat je ze open kunt maken kun je ze altijd weer verwijderen.

De ringetjes op de rechter foto kun je alleen maar op de naald plaatsen of er weer afhalen op de plek waar je op dat moment met een steek bezig bent. Mocht je toevallig per ongeluk door zo'n ringetje heen breien, dan kun je het er ook niet meer tussen uit krijgen. Als voordeel hebben ze echter dat ze maar heel weinig ruimte innemen en je draad er makkelijk omheen kan!

De markeerders hier links onderaan zijn van metaal en sluiten ook mooi aan.
Maar je kunt natuurlijk ook een duik in je bureaula nemen: gewone paperclips doen het ook prima!


Goed, mijn deelnemers gaan deze week lekker zelf verder met het breien van de boord. Maar ook daar zit weer een addertje onder het gras.
Volgens de patroonaanwijzingen moet er op drie cm hoogte een knoopsgat worden gebreid in de rechter knoopbies. Ik had dus zelf wel even een paar minuutjes proberen en goed nadenken nodig om zeker te weten wat in mijn breiwerk de rechter knoopbies ging worden. Omdat we van boven naar beneden breien hangt ons werk ondersteboven aan de naalden, en zit de rechter knoopbies dus precies aan de kant waar je hem niet verwacht.
Knoopsgat in rechter knoopbies
Mijn oplossing om hier proefondervindelijk achter te komen is: leg je boordje in wording even met rondbreinaald en al om je nek, waarbij uiteraard de opzetrand bovenaan komt. Nu verschijnt de rechter knoopbies gewoon waar hij hoort: tussen je nek en je rechterschouder. Grijp je kans en maak deze hoek onmiddellijk duidelijk herkenbaar door er bijvoorbeeld een draadje in een afwijkende kleur doorheen te rijgen, dan gaat het nooit meer fout!

O ja, en ook niet vergeten dat je het breien van de boord doet met de dunnere naalden van de twee die je klaar had liggen!!
Klaar voor de volgende les!

vrijdag 25 oktober 2019

Arendal: Een avondje meten en rekenen

De eerste bijeenkomst van het Arendal samenbrei project zit er op.
Het was een avondje vol meten en rekenen. Er gaat heel wat wiskunde vooraf aan het opzetten van je breiwerk!
We waren dus met zijn vieren, en dat leverde 4 verschillende resultaten op voor de stekenproef. Dat ligt voor een deel aan de hand van breien, maar voor een groot deel ook aan de keus van je garen.
De uitkomst van de stekenproeven was:
1 x 16 steken per 10 cm (eigen garen dat eigenlijk bedoeld was voor een dikkere breinaald)
1 x 19,5 steken per 10 cm  en 20 steken per 10 cm (2 verschillende kleuren van het voorgeschreven garen, en ook twee verschillende handen van breien!)
1 x 21 steken per 10 cm (nét iets andere garensoort).

Als het patroon uitgaat van 20 steken per 10 cm, heb je voor een omtrek van 1 meter 200 steken nodig. Met een stekenproef van 16 steken per 10 cm geven 200 steken een omtrek van 125 centimeter. Dan wordt je kledingstuk dus flink te ruim.
Met een stekenproef van 21 steken per 10 cm geven 200 steken een omtrek van ruim 95 centimeter. Je vest wordt een maat te klein.
In beide gevallen zonde van de moeite.

Het patroon is beschreven in zes maten. Maar je kunt niet zomaar zeggen: ik draag altijd confectiemaat Large, dus ik pak het stekenaantal dat hoort bij de aanduiding L van dit patroon. Ieder merk heeft toch een beetje zijn eigen maatsysteem, en je weet ook niet precies met hoeveel extra "draagruimte" ze rekening houden.
Het is dus belangrijk om uit te gaan van een kledingstuk dat goed zit om je eigen lijf, en de maten daarvan als uitgangspunt te nemen. In het patroon staat een schema met afmetingen (lengte, breedte, hoogte) van het kledingstuk als het af is. Deze afmetingen hebben wij vergeleken met de afmetingen van onze eigen fijne truien.
In het bijgaande plaatje zie je bovenin het schema met afmetingen zoals die in het patroon staan, in het onderste schema heeft iedereen haar eigen afmetingen genoteerd.
Het is dan zaak om in het bovenste schema te zoeken naar de afmetingen die het dichtst liggen bij de afmetingen van je eigen kledingstuk. Volgens mij is de belangrijkste maat daarin de bovenwijdte, die breedte bepaalt het aantal steken. De lengte kun je altijd nog aanpassen door meer of minder toeren te breien.

Dus: het aantal centimeters van de bovenwijdte bepaalt de maat die je in het patroon gaat volgen. Dat is heel fijn als je stekenproef erg dicht ligt bij de opgegeven waarden. Heb je een half steekje afwijking, dan kun je dat nog eenvoudig compenseren door je bovenwijdte naar boven of  naar beneden af te ronden. Bij voorbeeld: degene met 19,5 steken per 10 cm krijgt een IETS wijder resultaat. De bovenwijdte die zij in haar bestaande kledingstuk heeft gemeten lag tussen twee waarden van het bovenste schema in. Zij heeft dus haar stekenproef kunnen compenseren door van die twee waarden de laagste te kiezen.

Als je stekenproef meer afwijkt moet je het anders aanpakken. Je moet dan echt gaan omrekenen hoeveel steken jij dan moet opzetten om het beoogde resultaat te bereiken.
Voorbeeld:
Stekenproef 21 steken per 10 cm. Voor maat M moet je volgens het patroon 128 steken opzetten. Maar dan wordt je werkstuk dus 1/20 krapper. Voor elke 20 steken van het patroon heb jij er 21 nodig om het juiste resultaat te bereiken. 128 steken moeten er dan 134 worden. Voor maat L schrijft het patroon 132 steken voor. Close enough. Dat scheelt de breister een hoop rekenwerk bij alle aanpassingen voor meerderen/minderen, en bijvoorbeeld het verdelen van steken voor de kabels en de mouwen. Alleen even opletten dat je voor lengtematen in centimeters nog wel je oorspronkelijke maat volgt.

Nog een voorbeeld:
Stekenproef 16 steken per 10 cm. Als het patroon voor jouw maat 144 steken voorschrijft moet je dat dus even omrekenen naar jouw eigen getal; 144 delen door 20 (het voorgeschreven aantal steken per 10 cm) en het resultaat vermenigvuldigen met 16 (jouw stekenproef). Zo rekenen we in stukjes van 10 cm. 144/20*16 = 115. Voor alle vermeldingen in aantallen steken raadpleeg je dus de aanwijzingen voor de versie die daar het dichtste bij ligt: 120 steken.

Het zal de lezers niet verbazen dat al dit meten, rekenen, en uitproberen het grootste deel van de avond in beslag heeft genomen. En dat na twee uur iedereen blij was dat tenminste het benodigde aantal steken op de naald stond, zodat er thuis aan de boord kon worden verder gebreid!



dinsdag 8 oktober 2019

Arendal: Vervolg op de proeflapjes

Zoals je in mijn vorige post hebt kunnen lezen was ik helemaal niet tevreden over mijn proeflapjes.
De theorie die ik zo ijverig verkondig moet ik natuurlijk zelf ook waarmaken.
Ik heb dus mijn proeflapje uitgehaald en ben opnieuw begonnen. 
Deze keer heb ik opgezet zonder bijzonderheden, en eerst een paar naaldjes boordsteek gebreid zodat het geheel een beetje stevige basis kreeg en niet meer zo omkrulde. 
Zie hier het resultaat: 
Nog steeds niet krul-vrij, dus heb ik ook maar eens uitgeprobeerd wat het effect van wassen is op dit lapje. Bij wassen moet je je trouwens niet al te veel voorstellen: door en door natmaken, even goed droogdeppen met een handdoek, en dan plat liggend verder laten drogen zonder enige vorm van aandrang: dus losjes plat op de handdoek leggen, niet in de vorm trekken, niet vastspelden. Ook niet ophangen want dan gaat de zwaartekracht weer iets doen. Misschien. 
Afijn, na dit alles kon ik het lapje als volgt op de foto zetten: 

Verbaas je vooral niet over het kleurverschil, het is echt hetzelfde lapje, maar de ene keer bij kunstlicht op een donkere ondergrond, de andere keer bij daglicht op een lichtere ondergrond. Het belangrijkste verschil is dat de krul er grotendeels uit is, de wol is "ontspannen". 

Maar nu de meting: 
Voor het natmaken

Beide tellingen komen behoorlijk dicht bij de 20 steken per 10 cm uit. 
Als je echt van dichtbij kijkt zie je nog wel wat onregelmatigheden maar zo lang mijn vriend(inn)en nog niet met een loep mijn kleding komen inspecteren ben ik tevreden!
Na het drogen

zondag 6 oktober 2019

Arendal: Proeflapje

Mijn nieuwste cursusproject is eigenlijk meer een samenbreiproject, maar natuurlijk valt er weer van alles te onderzoeken en te leren. En hoewel ik had gezegd dat er geen huiswerk aan te pas zou komen is dat natuurlijk niet echt waar.
Het huiswerk begint zelfs al voordat de eerste stap naar mijn huiskamertafel is gezet.
Als je een goed passend kledingstuk wilt breien aan de hand van een patroon, kun je namelijk niet zomaar beginnen.
Het patroon gaat meestal uit van een bepaald garen. Een patroon vermeldt altijd wat de steekverhouding is waarmee het beoogde resultaat bereikt kan worden.
De steekverhouding (ook wel stekenproef genoemd) geeft aan hoeveel steken er op 10 cm passen. Zowel in de breedte als in de hoogte. Daarom kunnen zij voorschrijven hoeveel steken je nodig hebt en wat dan de breedte van het werkstuk wordt.

Voordat je met je werkstuk kunt beginnen, moet je dus onderzoeken of jouw breiwerk tot dezelfde verhoudingen komt. Zelfs als je breit met hetzelfde garen als het patroon voorschrijft! Iedereen breit namelijk anders, de een breit wat strakker, de ander wat losser. En zelfs al scheelt jouw resultaat maar 1 steek per 10 cm, bij een vest gaat het al gauw om een omtrek van 1 meter (bij de grotere maten loopt dat nog op tot bijna 140 cm). Dan heb je dus 10 tot 14 steken meer dan het patroon, en wordt je vest 5 - 8 cm wijder dan je bedoelde! Dat scheelt al gauw één of twee maten!!!!

GA DUS NOOIT BLIND AF OP DE GEGEVENS OP DE WIKKEL VAN JE GAREN! MAAK ALTIJD EEN PROEFLAPJE!

Proeflapjes breien is natuurlijk niet leuk. Maar het is nog veel minder leuk om je half affe werkstuk weer te moeten uithalen en opnieuw te beginnen omdat de maat niet klopt. Of om het helemaal af te breien en om diezelfde reden nooit met plezier te kunnen dragen!

Ik ben dus ook braaf begonnen aan mijn eigen proeflapje. Daar komt nog best het een en ander bij kijken, en daarvan wil ik jullie ook maar eens deelgenoot maken.

Om te beginnen: de stekenproef vermeldt altijd het aantal steken en het aantal naalden per 10 cm. In het geval van "ons" vest 20 steken en 26 naalden met breinaald maat 4,5 mm.
De verleiding is groot om dan 20 steken op te zetten, 26 naalden te breien en te gaan meten of je dan 10x10 cm hebt. Helaas is dit geen goede methode. Alle randen van je werkstuk geven namelijk geen juiste indicatie van je verhoudingen. De opzet is geen gewone steek, de zijkanten zijn altijd onregelmatiger dan het midden, en de afkantrand wijkt ook af.
ZET DUS ALTIJD MINSTENS DE HELFT MEER STEKEN OP DAN DE OPGAVE OP DE WIKKEL OF IN HET PATROON!

De stekenverhouding staat altijd aangegeven in tricotsteek. Dus recht op de heenweg, averecht op de terugweg. Dat wil zeggen als je heen-en-weer gaat breien. Als je gaat rondbreien moet je ook je proeflapje rondbreien (dus alleen recht), anders is het geen goede vergelijking met hoe je je werkstuk gaat maken.

Goed, ik had dus een proeflapje gebreid. 50 steken opgezet (op een extra dikke naald zodat ik de eerste naald makkelijk kon insteken), gebreid met nld 4,5 en na een cm of 6 overgestapt op de dunnere naalden voor de boord.

Dan krijg je dus dit: het krult aan alle kanten dus hier kun je echt helemaal niets aan meten.


Vervolgens heb ik geprobeerd de hoeken vast te steken aan de ondergrond.

Je ziet meteen de onvolkomenheden: de zijkanten krullen nog steeds naar binnen, de onderkant krult naar boven waar hij kan, en de steken op de kabel van de rondbreinaald liggen ook niet keurig op een rijtje plat op de ondergrond.
(Zie je het doorgeregen draadje? Dat is de plek waar ik ben overgestapt op de dunnere breinaald).

Voor de derde versie (nog steeds hetzelfde lapje) heb ik de steken overgezet op een rechte naald. Dat lukte al wat beter, kijk maar:

Het krullen van de onderkant en aan de zijkanten is nog niet opgelost, maar ik dacht .....
daarvoor had ik nu juist al die extra steken opgezet, zodat ik alleen maar de middelste steken zou hoeven meten.




Dit leuke meetframe heb ik een keer kado gekregen bij een brei-blad. Wel handig, want je hoeft het alleen maar op je breisel te leggen, en binnen in het kader kun je handig je steken tellen. Ik leg hem graag zo dat de linker binnenrand precies langs een kolom steken ligt, dan kun je fijn tellen. Misschien dat een rechtshandige brei(st)er zich liever op de rechter binnenrand richt, dat kan natuurlijk ook.
Detail van de meetfoto
Ziet er op zo op het oog netjes uit, in aanmerking genomen dat de foto niet helemaal recht is genomen. Langs de onderrand zie ik 18,5 V-tjes. Dus ik haal niet de 20 steken per 10 cm die het patroon voorschrijft. Maar .....
... als we een beetje verder kijken zien we dat de kolommen steken niet loodrecht omhoog gaan, maar dat de steken zich verdichten. Op 5 cm hoogte zit ik opeens op 20,5. Ietsje meer dan het doel, dus nog steeds niet perfect. 
De conclusie is dat ik nu per 10 cm een halve steek meer heb dan het patroon. Ik heb dus ietsje strakker gebreid. Maar welke meting moet ik nemen? 0,5 steek verschil per 10 cm maakt op de borstomvang een verschil van ongeveer 5 steken = ongeveer 2,5 cm strakker. Maar de eerste meting scheelt volgens diezelfde logica 15 steken op het totaal dus mijn werk zou dan 7,5 cm wijder worden. En dat is echt te veel. 

Omdat ik ook nog een stuk had gebreid met nld maat 4 mm heb ik die ook gemeten: 
Hier kom ik dus wel tot de benodigde 21 steken per 10 cm, en dat komt netjes overeen met de opgave. Maar.... het is wel net ONDER de breinaald, en dus niet gezegd dat dit ook mijn uiteindelijke resultaat gaat worden. En als je zo op de mm gaat studeren zie je toch ook dat het niet zo mooi regelmatig gebreid is. 

De officiële brei-goeroes vinden overigens ook dat je je proeflapje eerst moet wassen en plat liggend laten drogen voor de juiste eind-uitslag. Ik ben er nog niet helemaal uit wat ik daarvan vind. 
Het zorgt er natuurlijk wel voor dat je breisel alle invloeden van trekken en spanningen is vergeten, dus volkomen ontspannen de meting ondergaat. Aan de andere kant ga je straks je breiwerk ook meten terwijl het nog op de naalden staat en niet gewassen is. 
Stel dat door het wassen het aantal naalden/steken gaat afwijken van het ongewassen breisel. Waar ga je je dan op richten? Patroon aanhouden of omrekenen? Hoe vaak ga je je breisel wassen als het eenmaal af is? 
Kortom, ik heb nog even genoeg voor te bereiden. In ieder geval nog eens zorgvuldig opnieuw een proeflapje maken met extra aandacht voor de regelmatigheid. (wie weet lost het wassen en plat drogen die schots en scheve kolommen wel op!)
In een volgende post kom ik er op terug hoe we de resultaten van het proeflapje gaan gebruiken om in het patroon de juiste keuzes te maken!