vrijdag 20 december 2019

Arendal: meerderen voor de onderboord

Nadat alle toestanden van het wegminderen van de kabelpanelen achter de rug zijn, kun je tamelijk onbezorgd verder breien tot je voldoende lengte voor het vest hebt.
Je kunt natuurlijk gewoon de aanwijzingen van het patroon volgen. Maar in mijn ervaring loont het beslist de moeite om ook voor deze fase er ter vergelijking een kledingstuk bij te pakken dat je al draagt en waar je tevreden over bent.
Zo kun je je bijvoorbeeld afvragen wat voor silhouet je wilt. Het patroon schrijft voor dat je nog een aantal keren steken moet meerderen langs de zijnaad. Je krijgt dan een zogenaamde A-lijn, een vest dat naar onder toe wat breder uitloopt, en dus ook beslist niet zal aansluiten op de heup. Er zijn andere opties, bijvoorbeeld een rechthoekig silhouet (vanaf de oksel recht naar beneden) of zelfs een getailleerd silhouet. Voor deze opties maak je geen steken bij, of (voor het getailleerde profiel) doe je eerst een paar keer een mindering, en beneden de taille maak je deze steken weer bij. Voor details over deze opties kun je het best eens kijken bij patronen van vesten of truien met die eigenschappen.
Ook voor de lengte is het verstandig even op je eigen garderobe af te gaan. Persoonlijk vind ik dit patroon een beetje kort, ik heb dus wat verder doorgebreid tot ik aan de boord begon. Ik vind het zelf wel fijn als mijn vest tot op de heup valt.

Maar dan ... moet je opeens een flink aantal steken meerderen voordat je met de boordsteek begint. Waarom is dat?
Normaal gesproken werkt een boord als een elastiekje: door de boordsteek trekt het breiwerk een beetje in elkaar zodat het om de heup wat strakker wordt. Omdat de boord ook met een dunnere naald wordt gebreid wordt dit effect extra versterkt. Je krijgt een soort bloezend effect. Kennelijk willen de ontwerpers van dit vest dat de boord los af komt te hangen op dezelfde breedte als het tricotgedeelte er boven. Omdat je wel het weefsel wilt maar niet de samentrekkende werking, moet je meer steken gebruiken voor dit gedeelte van het patroon.
Omgerekend komt het ongeveer neer op 21 % extra steken. Bovendien moet het totale aantal steken ook nog eens deelbaar zijn door 4, zodat de boordsteek goed uitkomt tussen de twee knopenbiezen.
Hier komt dus flink wat rekenwerk aan te pas.
Om een voorbeeld te geven: In mijn geval moet ik meerderen van 234 steken naar 284: er komen 50 steken bij. Hoe ga ik dat verdelen?
Om te beginnen: op de knopenbiezen komen geen meerderingen. De eerste meerdering komt direct na de eerste knopenbies, de laatste direct voor de laatste knopenbies. Na die eerste meerdering moet ik dus nog 49 meerderingen verdelen over 224 steken.
Ik laat liever niets aan het toeval over, dus ga ik uitrekenen om de hoeveel steken ik moet gaan meerderen: 224 gedeeld door 49 = 4,5714.... en nog veel cijfers achter de komma. Dus grofweg elke vierenhalve steek. Maar dat kan natuurlijk niet. Bovendien kom ik dan ook niet uit want er zit nog meer achter die komma...
Als ik 49 groepjes van 4 maak, heb ik 196 steken gebreid. Dat is 28 minder dan het aantal steken dat ik moet hebben. Die 28 moet ik dus verdelen over de groepjes van 4 door daar groepjes van 5 van te maken.
28 groepjes van 5 dus, en 21 groepjes van 4.
Ok. Maar hoe ga ik die nu weer verdelen. Ha! 21 en 28 verhouden zich tot elkaar als 3 tot 4. Voor elke 3 groepjes van 4 moet ik dus 4 groepjes van 5 maken.
Dus: *5,4,5,4,5,4,5*  en dat steeds herhalen.

Op dezelfde manier kun je uitrekenen hoe het uitpakt voor de andere maten.
O ja, zo zie je maar weer dat je echt goed rekenkundig inzicht moet hebben om een goed passend werkstuk te breien!!!



Geen opmerkingen:

Een reactie posten